8.2 Scholing
De werkgever en de medewerker zijn samen verantwoordelijk voor blijven leren en ontwikkelen. Voor scholing wordt onderscheid gemaakt in twee vormen van scholing. Scholing die noodzakelijk is voor de functie-uitoefening. En scholing die bijdraagt aan de (beroeps)ontwikkeling van de medewerker.
a. Noodzakelijke scholing
De medewerker moet de (bij)scholings-, leer- en opleidingsactiviteiten volgen die nodig zijn om haar werk te kunnen doen. En die de werkgever in overleg met haar aanwijst. De werkgever zorgt ervoor dat de medewerker de scholing kan volgen die noodzakelijk is om haar werk te doen.
Vervalt de functie van de medewerker? Of kan de medewerker haar functie niet langer uitoefenen? Dan moet de werkgever ervoor zorgen, voor zover dat redelijk is, dat de medewerker scholing kan volgen die nodig is om haar arbeidsovereenkomst voort te zetten.
Al deze scholingsactiviteiten gelden als opgedragen werk. De werkgever betaalt alle kosten die met de scholingsactiviteiten te maken hebben. De tijd die de scholingsactiviteiten kosten geldt als werktijd en komt ook voor rekening van de werkgever. Als dit mogelijk is, vinden de scholingsactiviteiten plaats in de werktijd van de medewerker.
b. Scholing voor (beroeps)ontwikkeling
De medewerker kan een voorstel doen voor het volgen van scholing die bijdraagt aan haar (beroeps)ontwikkeling en de werkgever vragen hieraan bij te dragen. De werkgever kan de medewerker scholing aanbieden die bijdraagt aan haar (beroeps)ontwikkeling. Of aan de kwaliteit van de opvang en van de organisatie. Maakt de medewerker hier vrijwillig gebruik van? En valt dit niet onder de noodzakelijke scholing die bij sub a van dit artikel staat? Dan mag de werkgever de medewerker vragen om hier zelf in te investeren. Bijvoorbeeld door de scholing in eigen tijd te volgen.